Misschien roept het woord ‘retorica’ in verband met het voorbereiden en geven van colleges connotaties op van ouderwetse redenaars die van de kansel oreren, denk je aan ‘welbespraaktheid’ of misschien zelfs aan ‘retoriek’ en ‘demagogie’. Maar de retorische principes van Aristoteles en Quintillianus zijn van alle tijden. Onder invloed van de tijdgeest en bijv. technologische ontwikkelingen veranderen zij wel van karakter, maar het is goed ze in gedachten te houden als je colleges voorbereidt – zeker als het een hoorcollege betreft (maar ook over de dialoog hebben zij behartenswaardige dingen gezegd).
De klassieke retorica specificeert de onderdelen van een goed opgebouwd betoog aldus:
– Exordium: de inleiding
– Narratio: de uiteenzetting
– Propositio: de stelling
– Argumentatio: de argumenten
– Digressio (optioneel): de uitweiding
– Peroratio: de afsluiting
Deze elementen komen aan de orde in Opbouw.
Een goed betoog heeft tot doel de luisteraar te overtuigen. Daarvoor heeft een spreker volgens Aristoteles drie middelen tot z’n beschikking: Ethos (reputatie, autoriteit van de spreker), Logos (de argumenten die de spreker aanvoert om het publiek te overtuigen) en Pathos (de emoties die door het betoog opgeroepen worden).
In deze rubriek focussen we op de stijlmiddelen (ook: metaforen, vergelijkingen, verhalen, etc.) die sprekers kunnen aanwenden om te overtuigen. De ‘performance’ van de spreker (stem, lichaamstaal, etc.) komt aan bod in Non-verbale communicatie.
N.B. DEZE RUBRIEK MOETEN WIJ NOG VERDER AANVULLEN> SUGGESTIES OVER MOGELIJKE INHOUD ZIJN MEER DAN WELKOM.