Het begrip ‘interactie’ associeer je in eerste instantie misschien met iemand die iets zegt en een ander die daarop reageert door iets terug te zeggen (beurtwisseling; dialoog; tweeledige structuur). Dat heeft te maken met het meest bekende interactiespel, conversatie: een ‘gewoon’ informeel gesprek tussen gelijken. In tegenstelling tot colleges (type: taakgerichte institutionele interactie) staat daarbij weinig van te voren vast over duur, inhoud en verloop van het gesprek.
Normen en regels voor het voeren van gesprekken en beperkingen op wat geldt als een relevante (volgende) zet zijn deels hetzelfde voor informele conversaties en meer formele institutionele interacties. Na het stellen van een informatieve vraag, bij voorbeeld, kan er in beide gevallen best een wedervraag volgen. Maar als dat gebeurt blijft de verwachting dat er in principe een antwoord moet komen gewoon staan. Het kan zijn dat degene die de vraag stelt zijn eigen vraag ook beantwoordt – dat gebeurt bijv. veel in hoorcolleges (zie ook: retorische vragen)
Taalspel ‘conversatie’
Het prototype van het genre ‘conversatie’ telt twee spelers, een S(preker) en een H(oorder), die gelijke rollen, rechten en plichten hebben en die elkaar om beurten de bal toespelen. Om die metafoor maar even vast te houden: je denkt eerder aan tennis, ping-pong of schaken dan aan een teamsport.
Alle bijeenkomsten die een duidelijke agenda hebben, van te voren geroosterd zijn en waarbij locatie, duur en aantal deelnemers bepaald zijn, passen per definitie niet onder de noemer ‘informele conversatie’. Hoe meer er vast ligt, hoe formeler de situatie – en dat geldt ook voor de rollen van de deelnemers. Als alles ceremonieel vastligt – zoals bijv. bij een huwelijksvoltrekking of kerkdienst – is iedereen gebonden aan zijn of haar rol en is er geen ruimte voor spontane acties of initiatieven van individuen. Dit soort gebeurtenissen zijn een soort rituelen en vormen de tegenpool van conversatie op het continuüm formele-informele interacties.
De meeste sociale gebeurtenissen waar wij dagelijks aan deelnemen zitten ergens in het midden op die schaal. Meestal brengen zij deels een conventioneel verwachtingspatroon met zich mee over hoe het een en ander zich zal voltrekken (‘script’; zie Schank & Abelson 1977) maar bijna altijd is er ook ruimte voor improvisatie. De meest bekende scripts in de vakliteratuur zijn die voor het verloop van een etentje in een restaurant (‘restaurant script’) of een transactie in een winkel (‘service encounter’). Schank heeft zijn theorie later ook toegepast op de monoloog (het vertellen van verhalen; 1991) en Schank en Cleary (1995) hebben het gebruikt bij de ontwikkeling van educational software.
Scripts en colleges
Lessen, colleges, practica, en andere onderwijsvormen zijn alle van het type formele interactie voor zover locatie, deelnemers, tijd e.d. vastliggen. Er is een asymmetrische rolverdeling: in principe bepaalt de docent (expert) de agenda. De andere deelnemers hebben de (complementaire) rol van student en uit hoofde van die rol meestal minder invloed op de loop der gebeurtenissen. Maar de docent kan er ook voor kiezen meer egalitaire onderwijs- of gespreksvormen in te voeren (bijv. groepswerk), zijn rol tijdelijk uit te besteden (referaten) of andere vormen van cultuuroverdracht (theater, film e.d.) in te bedden. Naarmate de studenten meer gevorderd zijn en het verschil in kennis met de docent afneemt (de groepen zijn dan ook meestal kleiner) zal het college vaak een meer informeel karakter krijgen.
Afleren
Als docent moet je een aantal automatismen afleren die te maken hebben met het feit dat we interacties van het type ‘informeel gesprek’ of ‘conversatie’ als normatief ervaren. Daar hangen een aantal verwachtingen mee samen die we grotendeels onbewust geinternaliseerd hebben, bijv.:
– op een informatieve vraag moet je antwoord geven, liefst in de volgende beurt (als onmiddellijk volgende zet);
– een gewone pauze tussen beurten duurt niet langer dan 0.5 seconde;
– als je iets vertelt geven mensen luistersignalen af (‘backchannels’); ze laten je merken dat ze je volgen.
Formele collegesituaties hebben deels andere regels, normen en beperkingen die hebben te maken hebben met het grote aantal en de resp. rollen van de deelnemers en het scheppen van gunstige condities voor het doel: leren.
Genres
Een hoorcollege is dus een formele taakgerichte interactie, niet zo maar ‘een gesprek’. De rollen zijn ongelijk verdeeld: de docent heeft de regie. En er zijn allerlei (ongeschreven) regels en conventies waar mensen zich aan houden. Deels zijn die specifiek voor het ‘genre’ Hoorcollege of Werkcollege, deels globaal geldig voor alle typen interacties. Het tonen van respect voor de ander en het voorkomen van gezichtsverlies zijn goede voorbeelden van conventies die voor alle typen interactie gelden.
Soms kan dat dilemma’s opleveren: als docent heeft men bijv. de plicht fouten en misvattingen efficient uit de wereld te helpen, maar algemene gedragslijnen vragen om een zekere omzichtigheid en indirectheid in het corrigeren van anderen. Behalve vakkennis en passie voor het vak, belangstelling voor de studenten, humor en nog allerlei andere dingen die bij goed onderwijs meespelen is het vindingrijk en respectvol omgaan met dergelijke dilemma’s van belang. Door te laten zien wat ervaren docenten doen in verschillende onderwijssituaties en daar commentaar bij te geven hopen wij u een denkraam te bieden om uw repertoire om ‘het leren van velen’ in goede banen te leiden uit te breiden.
Daarbij gaat het uiteraard niet alleen om woorden. Ook blikken, lachen, stem en intonatie, lichaamstaal; het inzetten van beelden en hulpmiddelen spelen een rol (zie ook nonverbale communicatie).