De docent voert in dit fragment een denkbeeldige dialoog op tussen een anonieme student en zichzelf: “Als jij tegen mij zegt: ” Zeg Denny, … [enz.]”.
Door die student sprekend in te voeren, een stem te geven (en dit is het eerste college!), laat de docent en passant ook merken dat hij het normaal vindt als studenten hem bij zijn voornaam aanspreken en kritische vragen stellen. De drempel voor studenten om iets te zeggen of te vragen wordt daardoor lager (zie ook Eerste vraag student vlak daarna in ‘t zelfde college).
Niet iedere docent zal zich door de studenten bij de voornaam willen laten noemen. Maar het is wel belangrijk voor de academische vorming van studenten dat zij worden aangemoedigd om vragen te stellen: ‘het bevorderen bij de student van een wetenschappelijk-kritische benadering’.
Je kunt spreken voor anderen, een dialoogje in scene te zetten, de stemmen van anderen in je betoog importeren. Maar je kunt ook je zelf citeren, of een eerdere versie van je zelf; of een ander je eigen woorden of gedachten in de mond leggen.. etc.
Ervaren docenten zijn vaak ook een beetje ‘performer’: zij maken gebruik van de theatrale mogelijkheden van de monoloog en het podium