In een groot hoorcollege is de drempel voor studenten om een vraag te stellen aan de docent hoog. De kans dat dit toch gebeurt, is groter als de docent heeft aangegeven interactie met de zaal belangrijk te vinden, bijvoorbeeld door zelf interactieve vragen aan de studenten te stellen. In dit eerste college aan ca. 300 eerstejaars studenten heeft de docent zelf al een vraag aan de studenten gesteld waarop hij van een aantal studenten respons heeft gekregen (When is a question?). Enige tijd later komt er een vraag uit de zaal:
De docent ziet dat een student iets wil vragen en geeft hem de beurt. Eerst herhaalt hij de vraag – nodig in zo’n grote zaal: niet iedereen heeft het verstaan. Hij laat vervolgens merken dat hij deze vraag die essentieel is voor het wetenschappelijk bedrijf niet gemakkelijk kan beantwoorden: “Oeoei … Dat is een héle goeie vraag”. Hij begint te ijsberen – is aan het nadenken. Als hij uiteindelijk met een antwoord komt, weegt hij zijn woorden zorgvuldig.
Hij vindt zelf z’n antwoord niet helemaal bevredigend maar zegt nogmaals heel duidelijk dat hij de vraag zeer waardeert (“Leuk!”).
Later, in het interview dat we achteraf met hem hadden, komt hij daar ook spontaan op terug:
Het is natuurlijk interessant om na te gaan hoe de studenten het gedrag van de docent hebben opgevat. Twee studenten gaven na afloop aan dat ‘hij toen even niet zo geconcentreerd was’. Maar voor andere studenten gaf de docent met die denkpauze misschien juist de boodschap dat in de wetenschap ogenschijnlijk simpele vragen geen simpele antwoorden hebben (“ … dat de definitie van een feit niet triviaal is”)?
Sommigen hebben dus waarschijnlijk mee nagedacht; anderen hebben blijkbaar alleen maar in spanning afgewacht of de docent ‘zich er uit zou kunnen redden’ vanuit het perspectief van de rituele rollen: de docent moet alle antwoorden paraat hebben.
Minder ervaren docenten zijn vaak bang dat ze vragen uit de zaal niet kunnen beantwoorden en vermijden ze om die reden. Er is niks tegen te metacommuniceren over waarom je niet één-twee-drie een bevredigend antwoord op een vraag kan geven (maar er eventueel wel later op terug zal komen). Bij voorbeeld: ‘Er is geen eenduidig antwoord op deze vraag – daarom is het zo’n goeie vraag! Wat een feit is hangt af van het kader (paradigma) waarbinnen je werkt en de methoden die je hanteert – precies het onderwerp waar dit college over gaat.’
Er zijn altijd ook alternatieve scenario’s. De vraag simpelweg terug geven aan de zaal bij voorbeeld (“Goeie vraag! Is er iemand die deze vraag kan beantwoorden?”). Hij had de studenten kunnen uitnodigen even met hun buurman/vrouw te overleggen om te kijken waar ze samen mee komen. Dat had als voordeel gehad dat alle studenten moeten nadenken (iets leren?) over deze vraag die centraal staat in het vak dat hij geeft: methoden van onderzoek.
Zie ook: Onverwachte vraag