In een informeel gesprek tussen twee mensen zijn de sprekers- en hoordersrollen met betrekking tot vragen heel duidelijk verdeeld. Als A een vraag stelt, moet B reageren.
In een groot hoorcollege is de situatie gecompliceerder. Als de docent een vraag stelt (en niet één specifieke student een beurt geeft) zijn er zoveel kandidaat-aangesprokenen, dat niemand zich direct verantwoordelijk voelt voor het geven van een antwoord. En als niemand z’n mond open doet kan een echte vraag ter plekke ‘muteren’ tot retorische vraag (retorische vragen).
Een interactieve vraag (er moet een antwoord uit de zaal komen) wordt dan ook heel duidelijk gemarkeerd:
Om de vele studenten de tijd te geven hun gedachten te ordenen, last de docent 3 subvragen in: herformuleringen die aanknopingspunten bieden voor studenten die nog géén idee hebben. Na een lange pauze (15 seconden!) steekt een student de hand op en geeft de docent hem het woord. Daarna volgen al snel anderen. Er worden nu ook spontane vragen gesteld.
De opluchting van de docent is groot. Hij was zich terdege bewust van de risico’s, maar had ook nagedacht over eventuele noodscenario’s (zie interview: Wachten, wachten!).
Wat markeert een interactieve vraag?
De docent gebruikt een aantal strategieën om aan te geven dat de bal nu echt bij de studenten ligt en het antwoord uit de zaal moet komen:
– hij pauzeert
– hij kiest positie midden voor de zaal
– hij scant met zijn blik de hele zaal en zelfs het balkon
– hij spreidt zijn armen in een uitnodigend gebaar (handpalmen naar boven).
Zie ook: Respons uitnodigen; Nonverbale communicatie